Anti-semitisme in Duitsland vóór 1940

In Duitsland bestond reeds sinds de Middeleeuwen een fervente en georganiseerde Jodenhaat. Massaslachtingen van Joden waren reeds begonnen bij de eerste kruistocht, toen hele gemeenschappen werden uitgemoord in bijvoorbeeld Trier,Worms, Mainz en Keulen. Het was Joden niet toegestaan om lid van een handwerks- of koopmansgilde te worden, ze mochten alleen werken als ‘voddenjood’, pandjesbaas en reizende handelaar op het land. Reeds in 1543 schreef Maarten Luther :

Wat moeten wij christenen nu doen met dit verworpen, verdoemde volk der Joden? Ten eerste moet men hun synagogen of scholen in brand steken. Ten tweede ook hun huizen afbreken en verwoesten. Ten derde moet men hun al hun gebedenboeken en Talmoedleerboeken afnemen. Ten vierde moet men hun rabbijnen op straffe van de dood verbieden voortaan nog te onderwijzen. Ten vijfde moet men de Joden het vrijgeleide geheel ontzeggen en hun een straatverbod geven. Ten zesde moet men hun het woekeren verbieden. Ten zevende moet men de jonge, sterke Joden en Jodinnen dorsvlegels, bijlen, houwelen, schoppen, spinrokkens en spinnewielen ter hand stellen en hen hun brood laten verdienen in het zweet huns aanschijns. Daarom nu en voor altijd : weg met hen.”

In de negentiende eeuw werd in Duitsland de haat tegen de Joden opgevoerd en rond 1880  evolueerde die van religieus en economisch antisemitisme tot rassen-antisemitisme. Vele auteurs schreven anti-Joodse lectuur. In de boeken van de bekende schrijver Wilhelm Busch en in het populaire blad Simplicissimus kwamen  de meest stereotiepe spotprenten voor. De

Joden werden steevast afgebeeld met kromme benen, haakneuzen en zwoele lippen; zij woekerden op illegale wijze met geld en zaten blonde meisjes achterna. In 1893 zaten er al 16 afgevaardigden van antisemitische partijen in de Rijksdag.

In de eerste wereldoorlog namen procentueel even veel Joden als niet-Joden dienst in het leger. Toch werd er in de pers gesuggereerd dat de Joden niet of nauwelijks  deelnamen aan de oorlog en toen een officieel onderzoek in het ministerie van defensie het tegendeel bewees, werd dit rapport door de overwegend anti-Joodse Pruisische officierselite geheim gehouden.

Na de eerste wereldoorlog nam het antisemitisme verder toe. Vanaf 1919 werden vele anti-Joodse verenigingen opgericht waaronder de landelijke “Deutschvölkischen Schutz- und Trutzbund” die al gauw meer dan 200.000 leden telde.

Vanaf 1933 was het Hitler die het land opzweepte tot  Jodenhaat en uiteindelijk besloot tot de algehele vernietiging der Joden.

Ondanks deze jarenlange discriminatie hebben sommige Joden een plaats in de Duitse maatschappij gevonden. Ze waren wettelijk gelijkgesteld – hoewel daar meer dan eens openlijke tegen is geprotesteerd – maar bleven tot een aparte groep behoren. De meerderheid was straatarm, maar er ontstond een kleine bovenlaag welgestelden die een groot aandeel had in de wetenschap (zeven Nobelprijswinnaars waaronder Albert Einstein), de cultuur en de economie van het land. Zij richtten ondernemingen op, waaronder het beroemde ‘Kaufhaus’ in Berlijn en Joodse musici leverden een enorme bijdrage aan zowel het klassieke als het populaire repertoire waarmee Duitsland zo bekend is geworden. Deze Duitse Joden waren er trots op Duitser te zijn en konden niet geloven dat het ooit anders zou worden.

Kort nadat Hitler aan de macht kwam, reeds op 7 april 1933 werd  Das Gesetz zur Wiederherstellung des Berufsbeamtentums aangenomen ofwel de wet om het beroepsambtenaarschap te herstellen. Volgens deze wet dienden ambtenaren van ‘niet-Arische’ afkomst hun baan te verliezen. Voor vele wetenschappers en artiesten begon de vlucht naar het buitenland, zij waren nog op tijd en konden wat van hun bezittingen meenemen, een paar jaar later moest een vluchteling alles achter laten..

Op 20 januari 1942 werd door de Nazitop tijdens een bijeenkomst aan de Wannsee de uiteindelijke beslissing genomen tot de ‘Endlösung’, de eindoplossing: het besluit om alle Joden te doden.

In 1933, woonden er 520 000 Joden in Duitsland. Ongeveer 300 000 van hen ontvluchtten het land in de jaren ’30. Van de overblijvende 220 000 Duitse Joden werden er 180 000 vermoord in de kampen