Hoe heeft dat kunnen gebeuren?

20 juni 1943: medewerkers van de Joodsche Raad schrijven op het Olympiaplein te Amsterdam honderden Joden in voordat ze naar Westerbork worden weggevoerd (NIOD)

Vijfenzeventig  jaar na de oorlog blijven we het ons afvragen: hoe heeft de moord op de Joodse bevolking van Nederland zo min of meer geruisloos kunnen plaatsvinden? Er woonden 160.000 Joden in het land, van hen zijn er tussen februari 1941 en april 1943 meer dan 100.000 met Duitse efficiency fabrieksmatig de dood in gejaagd. Na 1943 verklaarden de nazi’s Nederland ‘Judenrein’.

In januari 1941 vaardigde de bezetter de eerste maatregel uit van hun plan tot ‘die Endlösung’ ten aanzien van de Joodse bevolking: de isolatie. Zij moest zich laten registreren. Hieraan werd gezagsgetrouw gevolg gegeven, slechts een enkeling durfde dit bevel naast zich neer te leggen, bovendien kon niemand vermoeden welk duivels plan hieraan ten grondslag lag. Daarnaast was het vooral in de kleinere steden en dorpen wel bekend wie Jood was en wie niet, weigeren was daarom voor hen geen optie.

Op 22 en 23 februari werden tijdens een razzia in Amsterdam 427 Joodse mannen  door de Grüne Polizei gearresteerd en naar Mauthausen afgevoerd. Daarop reageerden de Amsterdamse arbeiders direct en organiseerden op 25 februari een grote staking, die de geschiedenis zou ingaan als de ‘Februaristaking’. Dit verzet was georganiseerd door de CPN (de Communistische Partij Nederland) en de revolutionaire socialisten van het MLL-front (het Marx-Lenin-Luxemburg-front)  ofwel het Derde Front van Henk Sneevliet, die deze actie met de dood zou bekopen. De staking werd met grof geweld neergeslagen.

De arrestaties van 427 Joodse mannen op 22 en 23 februari 1941 (Verzetsmuseum)

Onder deze omstandigheden ving de Joodsche Raad, opgericht de 13e februari 1941, met haar werkzaamheden aan. Dit bestuur nam het op zich alles voor de bezetter te organiseren, van het dragen van de gele ster tot het aanwijzen wie er met het volgende transport mee zouden gaan. Zij dienden ook eventueel protest in de kiem te smoren.  Zie hierover het hoofdstuk ‘De Joodsche Raad’.

Waarom gehoorzaamden de individuele Joden de Raad vrijwel unaniem? Welk effect had het bestaan van deze Raad op de rest van de Nederlandse bevolking eigenlijk? Misschien dachten zij wel: ‘Als de Joden zelf meewerken zal het wel los lopen?’ Er kwam in ieder geval geen openlijk verzet meer voor.

20 juni 1943: Amsterdamse Joden wachten op het Daniël Willinkplein (het latere Victoriaplein) op deportatie naar Kamp Westerbork (NIOD)

Wat zou er gebeurd zijn als de Joodsche Raad niet had bestaan? Zouden er dan wel stakingen zijn georganiseerd? Zouden de Nederlandse Spoorwegen dan wel geweigerd hebben de transporten naar Westerbork zo vlekkeloos te laten verlopen?  Zouden zich dan  – na een Duits bevel –  minder Joden voor deze  zogenaamde ‘evacuatie’ lees: deportatie hebben aangemeld? Het is zeker dat er door de Duitsers meer geweld gebruikt zou zijn bij het thuis ophalen van de Joodse gezinnen, hetgeen natuurlijk de aandacht van de andere Nederlandse burgers zou trekken. Misschien zou dat het gevoel van solidariteit gestimuleerd hebben en zouden meer mensen de Joden geholpen hebben, op welke manier dan ook. Maar in feite kon niemand zich voorstellen dat al deze gedeporteerde mensen zouden worden vermoord; hun vertrek werd door de Nazi’s voorgesteld als een evacuatie.

Zijn de Joden én de Nederlanders medeverantwoordelijk voor deze passiviteit? Hadden ze zich kunnen verzetten? Hoezeer is de Joodsche Raad verantwoordelijk? Hebben zij het de Duitsers te gemakkelijk gemaakt?

Het antwoord is voor ons vooral zo moeilijk omdat wij weten waar dit alles op uit is gelopen; tijdgenoten wisten dat niet en de tijdgeest was heel anders dan nu.

Het kleine Nederland lag ingeklemd tussen drie grootmachten en de Nederlanders bezongen in hun volkslied een voorvader van het vorstenhuis die van Duitse origine was. Koningin Emma, Prins Hendrik en Prins Bernhard waren Duitser van geboorte.

We waren vooral op Duitsland georiënteerd en de Britten waren onze traditionele vijanden. Een groot deel van de bevolking, met name veel Protestanten, was anti-Engels en weinig Nederlanders spraken Engels. Dat had niet te maken met de verloren zeeoorlogen tegen de Engelsen in de 17e eeuw, maar met de Boerenoorlogen waarvan de tweede en laatste eindigde in 1902. Men sprak van het ‘perfide Albion’, het land dat niet te vertrouwen was. De president van Transvaal, Paul Kruger, maakte na zijn vlucht uit Zuid Afrika per trein een triomftocht door Nederland, waar hij overal hartstochtelijk werd toegejuicht. In veel grote steden, waaronder Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag zijn nog steeds wijken te vinden die herinneren aan de helden van Zuid Afrika met straatnamen als Transvaalkade, Paul Krugerstraat, Joubertstraat, Oranje Vrijstaatkade, Pretoriusplein, Afrikanerplein en de La Reyweg. In veel dorpen en steden werden standbeelden van generaals en presidenten van Transvaal en de Oranje Vrijstaat onthuld.

In die tijd, waarin vliegen nog niet algemeen was, gingen de Nederlanders bij voorkeur met vakantie in het buurland Duitsland; Duitsland was het land van hoogstaande cultuur. Daarnaast was Nederland ervan overtuigd, dat het – evenals in de WOI – in geval van oorlog neutraal zou kunnen blijven.

Op 29 mei legde Seyss Inquart in opdracht van Hitler bij zijn inauguratie in de Haagse Ridderzaal als ‘Reichskommssar für die besetzten Niederländischen Gebiete” de volgende verklaring af:
‘Wij komen niet hier om een volkskarakter in het nauw te brengen en te vernielen en om aan een land de vrijheid te ontnemen. Wij willen dit land en zijn bevolking noch imperialistisch overheersen, noch onze politieke overtuigingen opdringen’. Wetgeving en rechtspraak bleven zoveel mogelijk intact, zo beloofde de rijkscommissaris. Die vriendelijke, genuanceerde benadering bleek al spoedig schijn te zijn.

Veel mensen dachten aanvankelijk dat de oorlog snel afgelopen zou zijn en dat Nederland haar soevereiniteit wel weer terug zou krijgen. In ieder geval reageerde bijna iedereen gezagsgetrouw, zo was men tenslotte opgevoed. De beste manier, zo leek het, was om met de Duitsers samen te werken. Dat betekende dat ambtenaren en burgemeesters op hun post bleven, dat kon, zolang zij loyaal bleven en de bevolking zich aan de Duitse verordeningen hield. Op die manier was er voor de bezetter vooralsnog geen reden om in te grijpen.

Het Joodse volksdeel voelde zich Nederlander en wilde niet als een aparte groep worden gezien. De naar Londen ontkomen VARA-journalist Meyer Sluyser schreef daarover: ‘De Joodse Nederlanders wensen zelfs niet dat wij hen beschouwen als een op zichzelf staande groep in de Nederlandse volksgemeenschap. Deden wij zulks, dan zouden wij voet geven aan het streven van de vijand en dat wenst niemand’. Dit verklaart waarschijnlijk waarom bijna alle Nederlandse Joden – waarvan een groot aantal beslist wel bange voorgevoelens had – zich in de eerste 4 maanden van 1941 tot vrijwel de laatste man aanmeldden als Jood. Zij zagen dit als een Nederlands verzoek van overheidswege en hadden niet door dat dit onderzoek door de Duitsers was gelast en zou dienen als basis voor hun verdwijning naar de kampen. Het instellen en functioneren van de Joodsche Raad moet gezien worden als een teken van gehoorzaamheid en volgzaamheid; men kon zich aanvankelijk geen voorstelling maken van wat zou volgen.

25 mei 1943: wachten bij station Muiderpoort op het transport naar Kamp Westerbork (NIOD)

Onderduiken was een mogelijkheid waar relatief weinigen gebruik van maakten want het was een ingrijpende beslissing. Voor hele gezinnen was het nauwelijks een optie, ze konden niet samen blijven. Kinderen werden dus meestal gescheiden van hun ouders, babies en kleuters vonden gemakkelijker een plaats dan grotere kinderen. Jonge mannen en meisjes konden nog wel eens op een boerderij aan het werk als ze er niet te Joods uitzagen. Echtparen doken vaak op verschillende adressen onder, zonder te weten waar de ander was. In steden was het moeilijker een plek te vinden dan op het platteland.

Hoe te leven in volkomen afhankelijkheid van vreemden, in soms piepkleine ruimtes, waarbij je wist dat het voor de onderduikgever levensgevaarlijk was? Hoe zou het gaan als je ziek werd en medicijnen nodig had? Bovendien kostte het geld en niet iedereen beschikte over voldoende middelen en dan: niemand wist hoelang deze situatie zou duren!

Van de circa 28.000 ondergedoken joden werden er naar schatting nog 12.000 door de Duitsers gepakt.

Deportatie van Joden bij het Muiderpoortstation te Amsterdam in 1943 (Gemeentearchief Amsterdam)