Joodsche Raad

Al in juli 1940 – dus slechts enkele maanden na de Nederlandse overgave – maakte de Joodse bevolking kennis met de gevolgen van de rassenpolitiek van de bezetter. Het werd hen verboden nog deel te nemen aan de luchtbescherming en er kwam een verbod op de rituele slachting. Vervolgens werden Joodse kooplieden van de vrije markten geweerd en werd het uitgeven van Joodse kranten – met uitzondering van het Joodsche Weekblad – verboden. Bovendien ontvingen de plaatselijke overheden een circulaire waarin het begrip ‘Jood’ een specifieke Nazi definitie kreeg en niet lang daarna volgde de verplichting tot het ondertekenen van een zg. ariërverklaring – een niet-Jood verklaring – voor het overheidspersoneel en de medewerkers aan universiteiten. Daarmee was het eerste stadium van de Jodenvervolging in Nederland, het isolement, van start gegaan.

In de winter van ‘40/41 kwam het regelmatig voor dat de WA – de weerbaarheidsafdeling van de NSB – de armere buurten van Amsterdam waar veel Joden woonden, binnenviel en de bewoners ervan molesteerde. Deze vormden daarop samen met niet-Joodse buurtgenoten knokploegen om zich te verdedigen en dat leidde meerdere malen tot hevige straatgevechten. Toen daarbij een WA- man omkwam werd de hele wijk afgezet, er kwam een bord met ‘Joodsche wijk’ bij de ingang te staan en Böhmcker, belast met de handhaving van de orde in de stad, richtte in februari 1941 de Joodse Raad voor Amsterdam op. Hij verzocht twee prominente Joodse mannen – David Cohen en Abraham Asscher  — deze organisatie te leiden om daarmee de belangen van de Joodse bevolking te behartigen.

Aanvankelijk was deze Raad uitsluitend voor de stad Amsterdam in het leven geroepen, maar in de loop van de tijd veranderde deze beperking en werd zij verantwoordelijk voor de Joden in het hele land. De Raad bleek echter het instrument voor het uitvoeren van Duitse maatregelen, van het behartigen van de belangen van de Joodse bevolking was geen sprake. Integendeel, ze maakte het uitvoeren van alle Duitse maatregelen mogelijk, nam de verkoop van de Jodenster op zich en was behulpzaam bij de deportaties naar Westerbork en andere kampen.

In 1943 aanvaardde het bestuur zelfs de opdracht om de mensen te selecteren die gedeporteerd zouden moeten worden. Asscher en Cohen dachten op deze manier te redden wat er te redden viel, door het proces te vertragen, zo meenden zij, zouden hun geloofsgenoten nog tijd krijgen om te vluchten of onder te duiken. Ongewild werd de Joodse Raad aldus een belangrijk instrument bij de deportatie van de Joodse bevolking van Nederland. Na de oorlog is beide voorzitters hun betrokkenheid bij de Joodse Raad zwaar aangerekend.

In alle steden waar Joden woonden, ontstond een plaatselijke Joodse Raad, die verplicht was om uit te voeren wat hen vanuit Amsterdam werd opgelegd. Van de Enschedese afdeling is het echter bekend geworden dat de voorzitter aldaar, Sig Menko, de opdrachten en missives vanuit de hoofdstad naast zich neerlegde. Dat verzet leidde uiteraard tot grote ruzies maar hij hield voet bij stuk. Het advies dat hij aan zijn geloofsgenoten gaf, was tegendraads aan dat afkomstig uit Amsterdam, namelijk: Duik onder! Zijn samenwerking met de onderduikorganisatie van dominee Leendert Overduin en met de ‘goede’ commissaris van politie ….. heeft in Twente veel levens gered.

Joodsche Raad voor Amsterdam – voorzitters: A. Asscher en Prof. Dr. D. Cohen

Afdeling : Enschede T.
Datum 23 november 1942
Aan de plaatselijke vertegenwoordigers der J.R. in Overijsel
.

Mijne Heren,

Wij hebben de volgende mededelingen voor U:

1.-        betr: de tewerkstelling in Duitsland

  1. a) In de laatste dagen zijn in Amsterdam een groot aantal personen voor tewerkstelling in Duitsland naar het Adema van Scheltemaplein gebracht.
  2. In de nacht van 6 op 7 november 1942 werden 400 personen opgeroepen. Ca 65 personen werden vrijgesteld, enkelen naar de Joodsche Schouwburg gebracht en de overigen naar Westerbork doorgezonden.. Onder de doorgezondenen bevonden zich ook medewerkers van de J.R., die een “Sperrstempel” op hun persoonsbewijs hadden.
  3. In de nacht van 10 op 11 november werden ca. 500 personen opgeroepen. Ca 100 personenen werden vrijgesteld, waaronder een aantal medewerkers van de J.R. Onder diegenen, die ondanks het bezit van een Sperrstempel niet werden vrijgelaten, waren ook enige eigenaren van “Joodsche lokalen”. Ca 400 personen werden ’s nachts naar Westerbork gebracht.

3, In de nacht van 11 op 12 november waren weer een aantal personen opgeroepen, o.a. eigenaren van “Joodsche lokalen”. Ca 250 personen werden ’s nachts naar Westerbork doorgezonden. Ongeveer 50 personen werden vrijgesteld w.o. een aantal mederwerkers van de J.R.

  1. b) Verder zijn op 11 November 1942 uit de fabriek van de N.V. Hollandia, Kattenburg & Co., ca 400 personen naar de Euterpestraat gebracht. Deze zijn op 12 november op transport gesteld naar Westerbork.Zij hebben telegrafisch om toezending van hun bagageverzocht, enigen hebben hun familie gevraagd naar Westerbork te komen.
  2. In de nacht van 12 en 13 November werden familieleden van de employe’s van de N.V. Hollandia, Kattenburg & Co., ca 250 personen naar de Joodsche Schouwburg gebracht. Zij zijn in de nacht van 13 op 14 Nov., op transport gesteld.

2.- Betr. transporten uit Westerbork

Op 10 November werden ca. 760 personen van Westerbork naar Duitsland doorgezonden, w.o. een aantal personen, die een “Sperrstempel” op hun persoonsbewijs hadden.